Inleiding

Crisis. Het C-woord is al enige tijd te pas en te onpas in gebruik maar is met Corona zeker valide. Wereldwijd en ook in Nederland is de maatschappelijke en economische impact ongekend en leven zorgen die, naast een daadwerkelijke oorlogstijd, geen weerga kennen. Wanneer lijfsbehoud in het geding is, wordt onder de daarmee gepaard gaande druk, alles vloeibaar. Welhaast bovenmenselijke prestaties worden verricht door artsen, zorgpersoneel en instellingen om noodzakelijke zorg aan de getroffenen te bieden. Dat geldt ook voor al diegenen die toeleveringen verzorgen of activiteiten verrichten om de basale economie overeind te houden. Chapeau! We zien ook dat onze overheid, gesteund door de nodige deskundigen, alles in het werk stelt de situatie te keren. Kosten nog moeite worden gespaard; het begrotingsoverschot is al omgeslagen in een oplopend tekort en de staatschuld neemt allengs progressief toe. Eveneens chapeau voor al die inzet!

Maar waarvoor staan we aan de lat wanneer deze crisis is bezworen? De economie is dan fors gehavend, van de schatkist is wellicht zelfs de bodem afgeschraapt en de schuldpositie overschrijdt de Europese norm. Wat is dan de beste aanpak voor majeure vraagstukken als klimaatbeheersing, mobiliteit en wonen? Dat klemt te meer gelet op de samenhang tussen deze vraagstukken zoals al meer dan eens is gebleken. In dit artikel leg ik accent op wonen.

Hoe ingrijpend de coronacrisis ook is, is het niet triviaal om de gedachten te laten gaan over de toekomst al is die omkleed met veel onzekerheid.

Leiderschap

Bij een brand moet je eerst blussen. In zo’n situatie past een directief leiderschap, follow the leader! Dat leiderschap is vertoond in de aanpak van de Coronacrisis en na wat hapering in de essentiële informatie en communicatie, ook beantwoord in solidaire burgerzin. Dat onze minister president eind maart bij de afkondiging van bestendiging van de maatregelen met nog eens ruim drie weken, stelde trots te zijn op ‘het democratisch besef’ van welhaast alle mensen om de gestelde maatregelen te eerbiedigen, is een compliment maar heeft tegen de achtergrond van leiderschap geen grondslag in democratische waarden.

Hoe pakken we dan met elkaar weer de draad op, maatschappelijk en economisch en daarin met klimaatbeheersing, mobiliteit en wonen? Is dat via de inmiddels bekend geworden weg van akkoorden of deals en gaan we over tot die orde van de dag, business as usual? Of zijn we in de al enige tijd gepolariseerde politieke verhoudingen en doorgeschoten individualisering, verrijkt met de ervaringen vanuit de crisisbestrijding, bereid tot andere inzichten te komen?

Groter denken kleiner doen

Dat de sleet eerder in onze democratie is geslopen betoogt Tjeenk Willink in zijn in 2018 uitgebrachte publicatie ‘Groter denken kleiner doen’, een gedegen analyse van en opvattingen over de rolopvatting van de overheid en (de relatie tot) de samenleving. Hij analyseert die ontwikkeling tegen de achtergrond van de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en de democratische rechtsorde, gedefinieerd als normatief concept (en geen staatkundig organisatiemodel). Het gaat daarin om beginselen en waarden zoals tolerantie, goede trouw, rechtvaardigheid, redelijkheid, openbare orde en mensenrechten waaraan elk doen en laten van de overheid wordt geijkt en het gedrag van burgers -individueel en collectief- wordt getoetst. De democratische rechtsorde sluit in, niet uit, waarmee die orde ook een sociale rechtsorde is. De fundamentele beginselen (en grondrechten) vormen de kernverantwoordelijkheid van de overheid en zijn ook vastgelegd in hoofdstuk 1 van de Grondwet.

Daartegenover signaleert hij dat de overheid zichzelf als een bedrijf is gaan zien waarbij de nadruk ligt op wat om financiële redenen niet meer kan worden gedaan boven wat die overheid in een democratische rechtsorde wel moet doen.

Van de democratische rechtsorde vraagt hij zich af of die overeind blijft als het politiek inhoudelijke debat over grote vraagstukken nauwelijks meer wordt gevoerd, politiek met besturen en besturen met regelen wordt gelijkgesteld, verantwoordelijkheden voor publieke taken -en het toezicht daarop- diffuus zijn geworden, steeds meer kennis door de overheid commercieel moet worden ingehuurd en staatkundige instituties worden beoordeeld op kosten en baten?

Het streven naar een kleinere en goedkopere overheid die tegelijkertijd ook ‘beter’ zou zijn (de overheid als een bedrijf, met producten en klanten, kosten en opbrengsten), heeft daarentegen voor burgers een tegengesteld effect opgeleverd: meer regels, meer formulieren, meer controle, meer kosten maar niet beter. 

Behoud van de democratische rechtsorde vereist ‘tegenwicht’, ‘tegenspraak’ en ‘tegenmacht’ van de vertegenwoordigende democratie, want macht zonder tegenmacht wordt absoluut! Het tegengeluid nu is door vooraf gemaakte afspraken zoals in het regeerakkoord (en tal van andere zogenoemde akkoorden) echter buitengesloten. ‘Buitensluiting’ is in de Coronacrisis  nog eens versterkt.

De hiervoor geschetste ontwikkeling is te zien als een sluipende politieke crisis die de politiek kennelijk niet op eigen kracht zal noch kan oplossen.

Maar wat dan wel?

Tjeenk Willink benoemt daartoe, naast de eerder genoemde vertegenwoordigende democratie, de rol van de maatschappelijke democratie, ook wel particulier initiatief. Tot in de 70-er jaren van de vorige eeuw gaf burgerparticipatie invulling aan borging van grondrechten op de terreinen van wonen, zorg, welzijn en onderwijs. Publieke taken met ruimte voor eigen inzichten en in verbinding met de overheid (bekostiging), geborgd in groepsgebonden burgerschap; uniek in zijn soort!

Door de ontzuiling is de verbinding in de maatschappelijke democratie nadelig beïnvloed; de afhankelijkheid van de overheid werd niet alleen financieel maar ook inhoudelijk groter. Wederzijdse afhankelijkheid en vertrouwen heeft plaats gemaakt voor wantrouwen.

Vanuit de overheid resulteert dat in verdergaande risicoreductie (de laatste tijd langs de weg van akkoorden) en meer bedrijfsmatig georiënteerde sturing.

Participatie van de burgerij aan de samenleving is gereduceerd tot wat het nu is, met vaak het eigen belang vóór op behartiging van het algemeen belang. Politiek vertaald heeft dat geleid tot grote versnippering.

Het is noodzakelijk dat het politiek debat over de fundamentele beginselen en grondrechten, ‘groter denken’, nu werkelijk wordt gevoerd. Een weg van tijd en ruimte voor het (openbare) politieke debat (politieke democratie), met argument en tegenargument en met respect voor elkaars standpunten, biedt kans op herstel van wederzijdse betrokkenheid als logische voorwaarde om grote maatschappelijke vraagstukken op te pakken. Het ‘kleiner doen’ zit hem in de eigen bijdragen van burgers aan de verandering van de aanpak van grote maatschappelijke vraagstukken. 

Paradigmawisseling

Na de nu, alles overheersende crisis met grote onzekerheid over verloop en afloop, past doorvoering van de daarbij gehanteerde leiderschapsstijl ons niet in het ‘normale leven’. Dat volgt ook uit het hiervoor opgenomen betoog over de democratische- en sociale rechtsorde en de vertegenwoordigende, maatschappelijke en politieke democratie. Laten we de beslotenheid van ons actuele bestaan benutten voor bezinning en ruimte bieden zoals ‘groter denken’ en ‘kleiner doen’ beogen. Herstel naar een democratie met een gezonde balans tussen overheid en samenleving om de grote maatschappelijke en economische vraagstukken die nu zijn blijven liggen en verhevigd is noodzakelijk.

Wooncrisis

Leidt de tot nu toe getoonde aanpak van de klimaatcrisis, mobiliteitscrisis en de wooncrisis ook onder de sleet die in onze democratie is geslopen? Laten we dat eens bezien in relatie tot het wonen.

Democratische rechtsorde

Nederland kende vaker woningnood. Het was medio 19e eeuw dat met particulier initiatief de eerste stappen zijn gezet om minder bedeelden van fatsoenlijke huisvesting te voorzien. Bestendiging van dergelijke zorg is vanaf 1901 wettelijk geregeld waarmee huisvesting onderwerp van overheidsingrijpen werd.

Huisvesting heeft, naast zorg en welzijn, in 1983 ook borging in de grondwet gekregen, specifiek in art 22. Dat artikel roept de overheid op tot het treffen van maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid, van voldoende woongelegenheid en het scheppen van voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en vrijetijdsbesteding. Feitelijk een vastlegging van sociale grondrechten, als inspannings- en niet als resultaatverplichting. Invulling van die inspanningen geschiedt in beleid.

Hoe dan ook, net als in de naoorlogse jaren, en eind jaren zeventig/ begin jaren tachtig zijn we ook nu midden in een schaarste tijdperk aanbeland.

Niet alleen de productie van sociale huurwoningen valt (zwaar) tegen, ook de productie van de midden-huursector ligt vrijwel stil. Bovendien stagneert de koopmarkt. Door de ‘gecreëerde’ schaarste is het prijsniveau dermate hoog geworden dat starters nauwelijks tot niet meer aan bod komen en senioren niet (meer) door kunnen stromen. In relatie tot de huurmarkt worden de nadelige effecten nog een versterkt door de opgelegde inkomensgrenzen. Ook staat het gebrek aan (uitleg) locaties, nieuwe bouweisen en milieueffecten een benodigd bouwtempo in de weg.

Met een zekere weemoed kun je nu terugdenken aan de tijd van de ruimtelijke ordeningsnota’s en diverse premieregelingen waarmee een koophuis ook voor starters tot de mogelijkheden is gaan behoren. Dat de Rijksoverheid in ruimtelijke ordening en volkshuisvestingsbeleid destijds met een toegewijd Ministerie van VROM coördinerend en sturend optrad was m.i. een blijk van ‘groter denken’. Woningcorporaties  hebben in de uitvoering een grote bijdrage geleverd aan uitbreiding van de woningvoorraad, een blijk van ‘kleiner doen’.

Sinds de in 2010 doorgevoerde decentralisatie is stagnatie ontstaan en is overigens ook sprake van een toegenomen complexiteit; Europese bemoeienis, al dan niet in combinatie met aspecten op het gebied van milieu en migratie. Anders dan daarvoor ontbreekt het de overheid nu aan gerichte focus en sturingsmechanismen.

Het overheidsbeleid van de laatste decennia heeft voor wonen (ernstig) tekort geschoten!

Bedrijfsmatige aanpak

Naast ingrepen op het gebied van de democratische rechtsorde kan worden gewezen op de (doorgeschoten) bedrijfsmatige insteek van overheidsbemoeienis. Vertaald naar de woningcorporatiesector is dat goed merkbaar in de ontwikkelingen van het laatste decennium met als scherpe markering de herziening van de Woningwet in 2015. Waar door de brutering in 1995 de sector nog op zelfstandige benen was gezet is met de herziening van de Woningwet een vrijwel complete ommekeer bewerkstelligd. Het is de overheid die de governance en administratieve processen vergaand normeert en verslaggeving tot in details  voorschrijft. Vanaf 1 januari 2020 is de beheersing nog eens versterkt door toekenning van de OOB-status vanaf een relatief gering woningbezit van 5.000 eenheden. Dergelijke  stapeling van regels met als klapstuk de jaarlijkse afroming van liquide middelen door de verhuurderheffing perkt lust en mogelijkheden van woningcorporaties tot investeringen in de zo noodzakelijke uitbreiding van de voorraad, fors in.

Afsluiting

Wil de wooncrisis worden opgelost zal, hoe dan ook, moeten worden gebouwd. Helder lijkt dat de overheid in de diverse geledingen daarin een belangrijke rol vervuld. Die aanpak kan worden versterkt door invoering van en regie door een opnieuw op te richten Ministerie van VROM, te meer noodzakelijk gelet op een toegesneden ruimtegebruik voor wonen, werken, energieopwekking en recreatie. Groter denken, in samenhang met milieuvereisten en de  leefwereld van de burgers.

Woningcorporaties, nog steeds op basis van particulier initiatief georganiseerd, hebben daarin hun eigen rol door met name minder draagkrachtigen een eigen thuis te bieden. Zelfredzaamheid is immers niet voor iedereen weggelegd. In lijn daarmee behoren ook de middeninkomens tot een relevante doelgroep voor woningcorporaties.

Oplossing van de pre-Coronacrises vergt her- en erkenning van de door Tjeenk Willink gedegen beschreven sleet van de democratische rechtsorde gevolgd door gedragen oplossingen in een machtsbalans van overheid en samenleving/ particulier initiatief. 

Zo’n proces vergt (veel) tijd en (grote) inzet maar prevaleert boven gedetailleerde regeldrift.

Laten we die tijd nemen, juist nu we door de omstandigheden gedwongen op onszelf teruggeworpen zijn. Een kans met de verkiezingen van maart 2021 in het vooruitzicht?

Het leidt overigens geen twijfel dat nu de beschikbaarheid van financiële middelen meer dan ooit een randvoorwaarde zal zijn in het oppakken van de belangrijke maatschappelijke vraagstukken. 

April 2020